
Intelligentie en cognitieve ontwikkeling
Het begrip intelligentie kent twee aspecten: de emotionele intelligentie (EQ) en de rationele intelligentie (IQ). Het is van belang dat beide vormen van intelligentie in evenwicht zijn.
Dankzij emotionele intelligentie kan de mens zijn eigen emoties herkennen en reguleren. Ook dienen emoties ter motivatie. Het vermogen om de emoties van andere te herkennen noemt men empathie. Tenslotte stellen emoties ons in staat om sociale relaties aan te gaan en te onderhouden (Salovey, in Van der Wal & De Wilde, 2017).
Onder rationele intelligentie verstaat men in het kort een aangenomen algemeen vermogen dat meetbaar is. Volgens Gardner is er sprake van meervoudige intelligentie (Van der Wal & De Wilde, 2017).
Piaget heeft de ontwikkeling van de rationele intelligentie van de mens uitvoerig onderzocht.
Theorie van Piaget
Volgens Piaget verloopt de cognitieve ontwikkeling in vier fases. Deze fases kunnen op grond van verschillende manieren van denken worden onderscheiden. In elke fase komt hetzelfde ontwikkelingsprincipe aan de orde. Elke fase wordt bovendien gekenmerkt door cognitief egocentrisme.
Fase 1: de sensomotorische fase (nul tot ca. anderhalf jaar) àobjectpermanentie als voorwaarde voor verdere ontwikkeling
Fase 2: de pre-operationele fase (ca. anderhalf tot ca zeven jaar) àsymbolen begrijpen als iets wat naar iets anders verwijst
Fase 3: de concreet-operationele fase (ca. 7 jaar tot ca. 12 jaar) àbegrip voor oorzakelijke samenhang als dingen concreet waarneembaar zijn
Fase 4: de formeel-operationele fase (vanaf ca. 12 jaar) àabstracte manier van denken wordt mogelijk
Voor het begrijpen van de adolescent zijn dus fase 3 en 4 het meest relevant. Het is belangrijk om te beseffen dat zich jongeren van dezelfde leeftijd in verschillende fases van cognitieve ontwikkeling kunnen bevinden.
Zoals eerdergenoemd hoort cognitief egocentrisme bij elke van de vier fases. Hij staat aan het begin van de fase en uit zich in het onvermogen om vanuit het perspectief van een ander te denken. Aan het einde van de fase staat idealiter cognitief evenwicht tussen onszelf en de omgeving en cognitieve groei. We bereiken dit evenwicht door twee aan elkaar gekoppelde acties: assimilatie en accommodatie.
Assimilatie en accommodatie
Metassimilatiebedoeld Piaget het directe begrijpen en verwerken van nieuwe informatie of kennis. Als we informatie krijgen die we niet direct kunnen opnemen in onze bestaande cognitieve structuur is er sprake van een cognitief conflict. Om dit conflict op te kunnen lossen moet het kennissysteem aangepast worden, er moet dus accommodatieplaatsvinden. Dit kan door iets vanuit een ander perspectief te bekijken of te wel te relativeren.
Volgens Piaget kan accommodatie op twee verschillende manieren gebeuren: door substitutie of integratie.
Bijsubstitutiewordt een idee door een nieuw idee vervangen. Het oude idee verdwijnt echter niet waardoor het kan gebeuren dat men in een oude denkwijze terugvalt die niet meer bij de leeftijd past.
Bijintegratiekan de mentale groei moelijker ongedaan gemaakt worden. In dit geval worden namelijk onrijpe ideeën samengevat tot een nieuw idee dat de oude ideeën vervangt.
Er ontstaan misverstanden tussen volwassenen en jongeren omdat de eerste zich niet meer in de manier van denken van de tweede kan inleven. De denkwijze is dan geïntegreerd en niet meer beschikbaar voor de volwassene terwijl het kind wel in staat is om de oude denkwijze terug te halen.
Hetcognitief egocentrismedat aan het begin van elke fase staat wordt in de loop van de adolescentie minder. Dit komt door de toenemende ontwikkeling van spiegelneuronen die een onderdeel van de frontale cortex zijn. Ze spelen een belangrijke rol bij het verwerven van sociale vaardigheden zoals het luisteren naar anderen en het begrijpen en interpreteren van intenties. Hoe meer je een ander waarneemt hoe actiever je eigen spiegelneuronen worden.
Een beperking van adolescenten is daarom ook de gedachte dat een ander net zo sterk met dezelfde dingen (uiterlijk, gedrag) bezig is als hij zelf. Het zogenoemde imaginaire publiekis dan ook een verklaring voor verschillende soorten adolescentengedrag. Een puber is heel kritisch tegenover zichzelf om te anticiperen op de (mogelijke) kritiek van een ander. Aan de andere kant hebben pubers veel bewondering voor zichzelf en de behoefte om zichzelf te presenteren om bewondering op te wekken. Dit staat in tegenstelling tot hun gedrag omtrent kritiek.
Volgens Elkind uit zich cognitief egocentrisme bij de adolescent in de vorm van de persoonlijke fabelen het zwart-wit-denken(Van der Wal & De Wilde, 2017).
Jongeren denken uniek te zijn in hun gedachten, gedrag en gevoelens. Dit omschrijft het begrip persoonlijke fabel. Het emotionele systeem overheerst nog omdat het rationele systeem pas op latere leeftijd volledig ontwikkeld is. Daardoor zijn ze ervan overtuigd dat hun niets kan overkomen. Dit verklaart bijvoorbeeld risicovol gedrag zoals een roekeloze rijstijl of het negeren van de kans op een zwangerschap door onbeschermd seksueel contact.
Omdat adolescenten net zijn begonnen om abstract te denken ontbreken de nuances hierin. Dit zwart-witdenkenkan als gevolg hebben dat ze hun handelen en de consequenties ervan niet goed inschatten. Ze zijn naïef en idealistisch tegelijk en in deze situatie vatbaar voor extreme ideologieën die schadelijk voor hunzelf en andere kunnen zijn (zelfmoord, moord).
In dit adolescentenportret koppelen we de theorie van Intelligentie en cognitieve ontwikkeling aan een specifieke casus. We bespreken de theorie aan de hand van de casus Spijbelen. De link kan hieronder gevonden worden.
Maak jouw eigen website met JouwWeb